Wandelend over het oudste gedeelte van de begraafplaats in Anloo wordt de wandelaar geconfronteerd met een veelheid aan grafsymboliek, verbonden met het sterven en het omgaan met dit sterven door de tijden heen.
Onze samenleving is nog doordrenkt met heidense en vooral op het Christendom gebaseerde symboliek rond het sterven en begraven.
Begraven werd er altijd al gedaan, maar de manier waarop is een uiting van de heersende cultuur. In principe wordt een dode begraven, liggend op de rug en met het hoofd naar het westen en de voeten naar het oosten, zodat de blik naar het oosten gericht is. Dit gebruik is gebaseerd op het christelijke geloof in de wederopstanding; als die dag is aangebroken kan de gestorvene op deze manier de zon in het oosten zien opgaan. Door de tijden heen zijn graven op verschillende manieren van een grafteken voorzien, waaraan ook vaak nog de economische welstand van de gestorvene (of van de achtergeblevenen) is af te lezen.
Uit de veelheid van mogelijke voorbeelden van de symboliek rond het sterven en begraven op de begraafplaats Anloo is een kleine selectie gemaakt.
In afbeelding 1, het graf van Hendrik Berkepies en Johanna Pieters, zien we een tweetal gekruiste palmtakken. De palmtak, als symbool, heeft een lange historie. Bij de oude Olympische Spelen in Griekenland, gehouden ter ere van de oppergod Zeus, kregen de overwinnaars een palmtak, als teken van hun overwinning. In het Christendom is dit overgenomen als teken van overwinning op de dood.
In afbeelding 2 zijn een drietal symbolen afgebeeld, de treurwilg, de naar beneden wijzende fakkel en de zeis. De treurwilg staat voor het verdriet en de rouw. De hangende takken staan voor de tranenstroom die in de aarde verdwijnt. In Shakespeare’s Hamlet verdrinkt Ophelia in de vijver precies daar, waar de bladerenkroon van een wilg zich weerspiegelt in het water. De toorts, die naar beneden wijst, staat voor de vlam des levens, die wordt gedoofd. De zeis is het symbool van de dood. De dood wordt ook vaak de grote maaier genoemd, die oogst aan het eind der tijden en dan wordt afgebeeld als een skelet met een grote zeis.
Op de grafsteen van figuur 3 zijn twee gekruiste takken met eikenbladeren te zien; de eik staat sinds de oudheid bekend als onverwoestbaar en staat symbool voor de onvergankelijkheid en het eeuwige leven.
De lauwerkrans van eikenbladeren, die overwinnaars op hun hoofd mochten dragen, staat dan ook voor de eeuwige roem. Bij de oude Grieken en Romeinen werd de lauwerkrans, zoals het woord al aangeeft, gemaakt van de altijd groenblijvende bladeren van de laurier, met dezelfde symboliek. Bij de Olympische Spelen van 2004 in Athene werd deze symboliek weer toegepast.
De vlinder (afbeelding 4) heeft tal van symbolische betekenissen, zowel algemene als christelijke. In zijn algemeenheid staat de vlinder voor de kortstondigheid en de teerheid van het leven.
De christelijke symboliek is tweeledig: net als de vlinder doorloopt de mens een drietal stadia, het leven, de dood en dan de wederopstanding. Maar de vlinder komt tevoorschijn uit de pop en vliegt weg, zoals de ziel het aardse lichaam ontstijgt.
De slang staat ook symbool voor meerdere begrippen. Enerzijds voor de dood, omdat de slang giftig kan zijn, maar anderzijds ook voor het leven, zoals de slang van Asklepios, het symbool van de medici.
In de oudheid bestond het geloof dat de slang opnieuw levend kon worden, gebaseerd op het feit dat een slang vervelt, zijn huid dus kan afwerpen en dan kennelijk opnieuw wordt geboren. Afbeelding 5 laat een slang zien die zichzelf in de staart bijt; in het Grieks heet dit een Ouroboros ( ουροβóρος), een staarteter, en dit staat voor de eeuwigheid, de cirkel, het voortduren, de oneindigheid, de Alpha en Omega (Α en Ω; de eerste en de laatste letter van het Griekse alfabet).
Albert Hovius