Tot 1829 werden de overledenen in Nederland – d.w.z. de ‘rijke stinkerds’ – in en rond kerken begraven. Graven op deze kerkhoven werden afgedekt met stenen grafplaten of aan het hoofdeinde voorzien van een rechtopstaande zerk (stèle). Afgedankte stenen bleken multifunctioneel te zijn. In de Magnuskerk zien we een mooi voorbeeld hiervan: een grafplaat, ook wel sarcofaagdeksel genoemd, ingemetseld in de buitenkant van de noordmuur. Een ander voorbeeld is het gebruik van een oude grafplaat als latei, zoals ontdekt bij de restauratie van 1941, die onder dagelijkse leiding stond van W.H. Alkema.
In de kerk bevinden zich ook sarcofaagdeksels in de vloer. De platen hebben de vorm en de afmetingen van een sarcofaag; ze zouden qua vorm en afmetingen op een sarcofaag passen. Mogelijk zijn er nooit sarcofagen bij geweest; er zijn begravingen gevonden waar een dergelijke grafplaat slechts over een kuil geplaatst was, of in sommige gevallen was er nog sprake van enkele rechtopstaande zijstenen in de kuil.
Er zijn nog 6 grafplaten aanwezig in de Magnuskerk. De platen dienden bij elitebegravingen en dateren uit de 12e en 13e eeuw, toen dit type in zwang raakte. Twee zijn er van later datum. Ze zijn waarschijnlijk allemaal gemaakt van rode of gele Bentheimer zandsteen en zijn op een voor die tijd kenmerkende wijze versierd.
Onlangs was P. G. Heinsbroek in Anloo die deskundig is op het gebied van deze platen en hij heeft een uitgebreide en interessante studie van de Anlooër stenen gemaakt. Met zijn toestemming geven wij hiervan een korte samenvatting en beschrijven de bedoelde stenen:
- De beeldplaat ingemetseld aan de buitenkant van de kerk.
De steensoort is witte Bent-heimer zandsteen. Door eeuwenlange verwering is aan de buitenkant niet meer te zien dat hij ooit wit was. Hij moet al minstens een eeuw op deze plaats zitten, volgens de archieven. We noemen dit een beeldplaat of beelddeksel omdat er een persoon op is afgebeeld. De handen worden voor de borst gehouden, een veel voorkomende middeleeuwse orante (bid-) houding. De afmetingen van deze plaat zijn nauwkeurig door Leo Zijlstra opgemeten met behulp van een zelfgemaakt houten raamwerk bespannen met koordjes. - De rijk versierde plaat in de vloer van de liturgische ruimte, vlak bij de kansel. Deze steen is een mooi bewaard exemplaar. Afgebeeld zijn een stafkruis en florale motieven, en in de onderhoeken van de armen van het kruis kwartcirkelvormige ‘vullingen’.
- De sterk afgesleten plaat op de vloer tussen schip en de treden van de liturgische ruimte. Als er goed strijklicht over deze steen valt is nog te zien dat er een zg. keulenkreuz of knotskruis op heeft gestaan met daaronder nog een kruis op staf. Meestal komt bij op deze manier versierde grafplaten ook nog een speciaal motief voor het voeteneinde voor, maar door slijtage is daarvan bij dit exemplaar niets meer te zien.
- De grafplaat met afgesleten inscriptie en ‘wapen’ op het hoofdeinde. Deze ligt aan de zuidzijde tussen de banken van het schip en de treden van de liturgische ruimte, maar is niet goed zichtbaar doordat er een orgel bovenop staat. In de archieven wordt vermeld dat de plaat gelegen heeft op het graf van Albertus Hamonius die van 1608 tot 1610 predikant in Anloo was. De steen is echter eeuwen ouder en is blijkbaar hergebruikt voor de begraving van de dominee.
- en 6. Twee jongere grafplaatjes. Achter het doopvont liggen in de vloer tegen de oostmuur twee grafplaatjes die inscripties dragen. De linker dateert uit 1494 en heeft als opschrift: Sust:Alijt:Husighe met het jaartal eronder in oude cijfervorm en een kruisje. Wie deze zuster Alijt was is onbekend. Op de rechter steen is het jaartal 1690 vermeld, de letters I.B.W.V. en de tekst “Pastoor Folckeri” (van pastoor Folckerus). De letters betekenen Iantje Boelens Weduwe Van. Zij is op 10 mei 1690 in Anloo begraven volgens de archieven. De grafplaat is dus voor de weduwe van de pastoor. De pastoor zou Samuel Folckerus zijn, predikant in Feerwerd. Bijzonder is dat in 1690 nog steeds sprake is van een pastoor. De hervormde leer werd in Drenthe van bovenaf opgelegd, en wel op 10 mei 1598 door stadhouder Willem Lodewijk. Er waren lang geen goede hervormde predikanten voorhanden, dus bijna 100 jaar later waren er kennelijk nog dienstdoende pastoors (die overigens wel getrouwd waren ). Er zijn meer grafplaten bekend die in de kerk hebben gelegen, maar daarvan is momenteel niet bekend waar ze zich bevinden. Voor de volledigheid zijn ook deze behandeld in het rapport.
- Een erg afgesleten voeteneind van een beelddeksel (alleen op tekening in archief). Helaas is er van de rest van de plaat niets bekend.
- Nog een voeteneind van een beelddeksel (alleen op tekening in archief). De resten van de versiering duiden mogelijk op een hoopje aarde waarbinnen twee ‘knoppen’ die te ontluiken kiemplantjes voorstellen.
Blijkbaar heeft Anloo dus nog twee beelddeksels gehad, dat is bijzonder te noemen. Jammer genoeg is niet bekend waar deze nummers 7 en 8 zich bevinden.
- Resten van een grafplaat van rode steen (alleen op tekening in archief). Deze plaat behoort tot het geometrische type: een middenveld met een centrale verticale staf en één dwarsstaaf.
- Brokstukken van mogelijk twee grafplaten (alleen op tekening in archief). Ook deze brokstukken zijn alleen maar te vinden in de archieven.
Uit deze studie over de sarcofaagdeksels/grafplaten die zich in of aan de Magnuskerk bevinden blijkt dus dat er meer aanwezig zijn geweest dan lang is gedacht. Verder zijn in de paden van de kerk nog grote platen van rode zandsteen in de vloer gemetseld. Het is niet bekend of dit ook grafplaten zijn. Mogelijk zijn het wel grafplaten maar dan ondersteboven. Meer over de ontbrekende stukken zou te vinden kunnen zijn in het Groninger Instituut voor Archeologie.
(Met dank aan P.G. Heinsbroek te Vlaardingen. Het volledige rapport is in te zien bij E. Panman, de familie Zijlstra en Albert Hovius)
Albert Hovius